Jij ligt dit te lezen, of je staat, of je zit dit te lezen. Verdiept in deze woorden, afgesloten voor de geluiden om je heen. Rust in je lijf, de geur van koffie. Voeten op de grond. Schouders zacht en ontspannen.

Wat raak jij nu aan?

Wat raakt jou?

Wat raken jouw voeten, wat raakt je rechterwijsvinger? Wat staat er in contact met je bovenlip?

Wat kun je laten? Waar moet je even heen? (Knellend randje bij je buik? Bil die gaat slapen? Schouders, nek, onderrug…?)

Ik maak een reis door mijn lijf. 
 
Die reis had ik misschien gisteren kunnen maken. Dat was fijn geweest. Ik zat in mijn hoofd, en bleef daar, en ik kon uit dat hoofd, dat zo groot toch niet is, geen uitgang vinden. Ik liep op het strand en voelde het zand, maar het lukte me niet alleen te voelen.
Ik voelde wel

mijn prikkende huid, onder mijn lip;

–  Het is najaar. Het wordt winter. Meer lucht, meer ruimte, iedereen meer op zichzelf. –

de robuustheid van ons houten tafelblad;

–  Die een boom was en ooit zacht, en sappig en warm.

de zachtheid van de eerste betonnen platen van de strandopgang;

–  Alsof mijn voetzolen kussentjes zijn. Is dit wat een hond voelt? –

de bladzijden van mijn etymologisch woordenboek. Met watjes in mijn oren zó zacht;

de linkerwang van mijn oudste zoon. En zijn vingers spelend met mijn oorlelletje. Warm, zacht, één.

een licht-krampende darm. Ik moest er van lachen;

 Iets van mijn ik gaat weer heel eigenwijs zijn eigen gang. –

en

een steek in mijn hoofd.

– Kan een gedachte fysiek pijn doen..? –

 

Ik voelde niet veel meer dan mijn gedachten.

Het is mij gisteren niet gelukt los te komen van die gedachten.

Het lukte mij gisteren niet alleen het zand te voelen.

Het is tijd voor een reis, tot mijn voeten zand zijn en het zand mijn voeten. Is in een half uurtje gepiept. Moet het wel even doen.

Erover schrijven en denken en praten zet mij, en jou, nog niet grondig neer!

 

Ik maak een dingen-voeldagje. Jij?